Roland en Barbara op sabbatical-2023.reismee.nl

‘Where are you going? We’re going home!’

We zijn weer thuis! Na een zeer voorspoedige terugreis en een hartelijke welkom van (schoon)moederlief op Schiphol, zitten we enigszins bedrukt naar de gestage regen te kijken die uit de grijze lucht valt. Het is weer even wennen om de hele dag binnen te zitten na een buitenleven van 3 maanden, waarbij je ook tijdens een regenbui gewoon van de heerlijke temperatuur geniet. De jetlag hakte er enorm in deze keer. Maar vandaag zijn we voor het eerst weer een beetje bij de tijd, waarbij de overgang naar de zomertijd voor ons heel handig uitkomt.

We hebben genoten van ons verblijf op Gili Air. Na de vele indrukken van de afgelopen 2,5 maanden was het heerlijk om een paar dagen niks te doen en het resort nauwelijks af te komen. Met ontbijt, lunch, happy hour en diner op het strand (letterlijk op het strand, zodat je heerlijk met je tenen door het zand kon woelen onder het eten) en een mooi uitzicht op zee, Gili Meno en Lombok was er niet echt reden om nog actief te worden. Dus een wandelingetje kon er nog wel af, maar voor een snorkeltripje waren we al niet meer te porren, kortom: relaxen 2.0. Eens zien hoe lang we dat volhouden als we weer thuis zijn. Ik vrees het ergste…

De twee-na-laatste dag van onze reis was een reisdag. Hoewel we eigenlijk al wisten dat de boot (veel) later zou arriveren dan de aangegeven tijd van 11 uur gingen wij, gewoontegetrouw, natuurlijk toch keurig op tijd naar de haven. Om vervolgens tot 13.15 te moeten wachten tot de boot arriveerde. Inmiddels was het gaan regenen, zodat het aan boord lastig was om een plaatsje te vinden. De boot doet onderweg meerdere bestemmingen aan, waar steeds mensen op en af stappen. Normaliter gaan veel mensen dan graag buiten op het dek zitten, maar door de regen waren alle passagiers naar binnen gevlucht, al dan niet drijfnat van de eerdere etappe in de regen buiten op het dek. Na enig zoeken vonden we nog vrije stoelen in twee rijen achter elkaar. Terwijl Roland aan de praat raakte met een Duitse jongen, zat ik ingeklemd tussen een paar vrijwel naakte jongeren uit Rusland en Scandinavië. De schaars geklede luitjes hadden eerst buiten gezeten, waren daar flink natgeregend en nu naar binnen gevlucht, waarbij ze zoveel mogelijk natte kledingstukken uit hadden gedaan. Toch wel wat confronterend, om net na je 55 verjaardag, met veel moeite licht getint en met (zoals altijd) wat meer kilo’s dan de voorkeur heeft tussen die strakke, prachtig gebruinde lijven te zitten. Dan voel je je ineens wel een beetje een ouwe tut. Maar wel een ouwe tut die heerlijk bijna drie maanden in het zonnige zuidoosten Azië heeft doorgebracht. En dat relativeert dan weer behoorlijk! Na de, door al het vocht nogal benauwde, boottocht arriveerden we in Padangbai, waar talloze taxichauffeurs nog voor het aanmeren van de boot al op de kade al roepend klantjes stonden te werven. Waar we eerder op onze reis steeds de vraag ‘Where are you from?’ moesten beantwoorden, was de kreet nu steeds, zoals overal op Bali: ‘Where are you going?’. Dat was echt opmerkelijk anders dan op alle andere bestemmingen waar we zijn geweest. Kennelijk zijn de Balinezen commerciëler aangelegd dan anderen, want afhankelijk van je antwoord kreeg je dan vervoer, accommodatie of excursies aangeboden. Ons antwoord ‘To the airport and then home!’ verloste ons gelukkig van veel belangstelling, hoewel een enkeling ons nog probeerde vast te houden met de vervolgvraag ‘What time your flight?’. Maar gelukkig stond onze – inmiddels – bekende taxichauffeur mr. Putu ons al keurig op te wachten aan de haven, dus het kribbige ‘None of your business’ dat steeds op het puntje van mijn tong lag, kon ik gelukkig binnen houden. Tegen het invallen van de schemering arriveerden we in het hotel naast de luchthaven van Denpasar, moe van de lange, warme reisdag. We werden beloond met een gratis upgrade naar een suite, met een zee van ruimte. Toch leuk! Nog eenmaal telde Roland de tonnen roepia’s in de portemonnaie, om te berekenen of we het hotel cash of met de creditcard moesten afrekenen. Toch frappant hoe snel we gewend raakten aan de waarde van vreemde valuta. Een hoofgerecht van 120.000 roepia (ongeveer €7,35) vonden wij erg duur en bij een colaatje van 25.000 IDR (€ 1,52) op het terras trokken wij onze wenkbrauwen op. Totdat je op Schiphol 3 koffie met appelgebak gaat afrekenen á € 34,50. Bij Starbucks weliswaar, maar dan nog. Dan sta je weer met beide benen op Nederlandse bodem.

Wij kijken met veel plezier en prachtige herinneringen terug op onze heerlijke reis en deze sabbaticalperiode en hebben ook genoten van jullie reacties en de wetenschap dat jullie met ons meereisden. Wij gaan gauw weer sparen voor de volgende!

‘Chak-achak-achak-achak-achak-achak-achak-achak-achak!’

‘Schiet op, muts!’, mopper ik van achter Rolands rug op de scooter tegen een dame die vreselijk staat te aarzelen om de ruimte, die Roland haar biedt om in te voegen, te gebruiken. Het verkeer in de hoofdstraten van Ubud is verschrikkelijk druk. Wij hebben ons wederom bij het scooterlegioen gevoegd dat dagelijks door de straten trekt en tussen en langs auto’s doorglipt zodra er een gaatje in het verkeer ontstaat. Hoewel we aanvankelijk wat aarzelden gezien de schijnbare verkeerschaos, blijkt een en ander in de praktijk toch vrij ordelijk en volgens bepaalde, ongeschreven regels te verlopen en zoeven we nu als volleerde scooteraars door de stad (nou ja, ik als volleerde achteropzitter), waarbij we ook de stoepen niet mijden om langs de regelmatig stilstaande auto’s te komen . Do as the locals do! En bovendien een welkome afwisseling van de Grab (de Ubertaxi, die overigens in Yogya goedkoper was dan de traditionale (brom)fietsriksja’s, de becaks!) die we in andere plaatsen veel gebruikt hebben en waarvan de chauffeur de verkeersregelaar regelmatig (althans: in Indonesië) een fooitje moest toestoppen om gelegenheid te krijgen bij het afslaan op een drukke kruising.

Na een heerlijk verblijf op Nusa Lembongan, waar we vanaf het terras van ons resort(je) de zeeschildpadden zagen, genoten van het uitzicht vanuit onze infinitypool, snorkelden met mantaroggen en – ook hier – op een scooter het eiland en een stukje van Nusa Ceningan verkenden, reisden we naar Ubud. Volgens de boekjes het relaxte, culturele hart van Bali. Hoewel we soms wel een beetje naar de cultuur op zoek moesten, vonden we tussen alle (overigens heel leuke) horeca en de talloze toeristenkraampjes en -winkeltjes toch een paar prachtige tempels, een paleis en, met name langs de doorgaande wegen aan de randen van de stad, de ambachtelijke kunst handwerk waar Ubud bekend om staat. Ons hotel had, niet helemaal toevallig uiteraard , een mooi uitzicht op rijstvelden en de daarop in ganzenpas (!) fouragerende loopeenden. Tijdens onze tochten in Ubud en omgeving verkenden we de rijstvelden verder. Het waren mooie plaatjes onderweg die deden denken aan de pentekeningen van vroeger en waarvan wij mentale foto’s opsloegen in ons geheugen. Wij waren vooral onder de indruk van de (bekende) Tegalalang rijstterrassen, die door de relatieve rust van laagseizoen (en post-Corona?) nog heerlijk leeg waren zodat we op ons gemak konden rondwandelen om veel te veel foto’s te maken. ’s Avonds bezochten we traditioneel Balinese dansvoorstellingen, waaronder een Legong (een technisch heel gecompliceerde dansvorm, die in hoog aanzien staat) en de Kecak vuurdans. Die laatste wordt uitgevoerd door een grote groep mannen, die in een trance-achtige setting zingen, declameren en bijdragen aan de uitvoering van het Ramayanaverhaal door enkele dancers. Het sonore ritme van het ‘chak-achak-achak-achak-achak-achak-achak-achak-achak’-gehum bleef ons nog lang na de voorstelling bij. De vuurdans, die formeel het hoogtepunt van de avond vormt, vonden wij eigenlijk nog het minst interessant.

Bali lijkt, veel meer dan de Borobudur en Yogyakarta waar we regelmatig groepen troffen die onder het uiten van luide group yells en allemaal gekleed in dezelfde shirtjes met het bedrijfsspandoek op de groepsfoto gingen, het domein van de westerse toeristen. Aussies, Fransen, Duitsers, Amerikanen, Engelsen, een enkele Rus of Israëli en natuurlijk ook van ons uit ‘Blanda’. Waar wij ons, beïnvloed door de actuele ‘excuuscultuur’ ten aanzien van het koloniale verleden, soms wat ongemakkelijk voelen, verwelkomen de Indonesiërs ons allerhartelijkst na het inmiddels nogal vermoeide antwoord op de steeds weerkerende vraag ‘Where are you from?’. Je herkomst lijkt namelijk voor alles van belang: het kopen van een museumkaartje, het bestellen van een drankje, het afrekenen van je colaatje in de minimarkt, en noem maar op, en is één van mijn kleine reisergernissen (naast mensen die niet opschieten in het verkeer ). Maar naast bescheidenheid siert ook geduld de mens, dus ik doe mijn best…

Inmiddels zijn we aangekomen op de laatste ‘echte’ stop van onze reis: het eilandje Gili Air, onder de rook van Lombok en met, in de verte, uitzicht op een van de iconische vulkanen op Bali. Onze opdracht hier: zon, zee, strand, lekker eten en drinken, relaxen aan de pool en in de spa (massages van een uur voor € 9, count me in!) en, natuurlijk, vissen voor manlief. De planning van de laatste etappe van onze reis bleek een beetje een uitdaging. Het blijkt namelijk de 22e Nyepi te zijn op Bali, een hindoeïstisch stiltefeest waarbij het hele eiland een dag tot stilstand komt. Toeristen worden weliswaar gevoederd, maar verder geacht in hun hotel of resort te blijven en zich rustig te gedragen die dag. Op zich geen probleem omdat wij rond middernacht (de 22e om 1 uur) vliegen, maar nu blijkt dat uitchecken op die datum uit hotels niet mogelijk is, dus het boeken van een overnachting van 21-22 maart ook niet. En dat wilden wij wel gezien onze middernachtelijk vertrek. Maar vooral bleek: men viert op de 21e ’s avonds feest (onze taxichauffeur noemde het, heel eufemistisch, ‘voorbereidingen voor Nyepi’), zodat vervoer naar de luchthaven en allerlei andere zaken voor ons dan mogelijk een uitdaging worden. Om zeker te zijn dat wij onze vlucht op de 22e om 1 uur ’s nachts zonder zorgen halen, hebben we daarom besloten de 20e terug te varen van Gili Air naar Bali en een hotel te nemen dat op loopafstand van de luchthaven ligt. Gelukkig ligt de luchthaven dan weer vlak naast een strandbestemming, en zo komt het dan toch weer goed ! Wij hopen dat onze terugreis voorspoediger gaat verlopen dan de heenreis op 1 (en 2) januari, we houden jullie op de hoogte!

Afscheid

Met enige weemoed neem ik afscheid van mijn oude reisgenoot. Na een jarenlange trouwe dienst en veel gezamenlijke avonturen is deze nu zodanig gewond geraakt dat herstel niet meer mogelijk is. Hoewel beduimeld en, ondanks een recent bezoek aan de wasserette, een beetje viezig, waren wij sinds jaar en dag onafscheidelijk in het buitenland. Maar nu is daar een einde aan gekomen. Mijn favoriete reishandtas heeft een flinke scheur opgelopen en komt daarmee aan het einde van diens carrière. Inmiddels is een nieuw exemplaar, in de juiste kleur, maat en prijs gevonden en dus laat ik met enig schuldgevoel mijn trouwe maatje achter in de vuilnisbak van ons hotel in Kuala Lumpur.

Vanuit ons hotel midden in Chinatown verkenden wij het westers aanvoelende KL. We liepen er wat gekreukeld bij want onze kleren, die we deze keer weer eens hadden laten wassen in plaats van zelf een uur lang naar de draaiende trommel te zitten kijken, waren niet helemaal ‘spic and span’ van de laundry service teruggekomen. Desondanks aten we in het KLCC park we weer eens op een echt terras (dat voelt toch anders dan een pop-up eettentje op de stoep van een drukke straat), keken we naar de Light & Soundshow van de fontein en keken we naar een bedelaar die, met een ziek (?) broertje op schoot, in de tijd die wij nodig hadden om een colaatje te drinken een Maleisisch dagloon van 80 ringgit (zagen wij in een wervingsadvertentie voor een tuincentrummedewerker) binnen roeide. Onze cynische conclusie was dan ook dat zijn auto wel om de hoek zou staan. Verder verbaasden we ons over de taferelen aan het hotelontbijt: kinderen die gezellig in hun pyamaatje in de ontbijtzaal aan tafel zaten bij ouders die genoten van een ‘half boiled egg’ dat niet, zoals wij dachten, een heerlijk zachtgekookt eitje is maar een kort gekookt, slijmerig ei blijkt te zijn dat je leeg slurpt of over je rijst heen gooit. Later hoorden we dat die traditie was ontstaan in een periode waarin een groot gebrek was aan brandhout. Hoe dan ook, geen lokale gewoonte die wij ons eigen gemaakt hebben en die er ook toe leidde dat we tot twee keer toe buiten de deur gingen ontbijten.

Na het bezoeken van de andere grootstedelijke attracties en de verrassende Batu caves (grottempels), veelal tegen een luttel bedrag met de ‘Grab’ (vlg. Uber) waarvan wij inmiddels groot fan zijn of de metro, namen wij afscheid KL en van Maleisië en begonnen we aan de laatste ‘etappe’ van onze reis: een bezoek aan Java en Bali. Ons bezoek aan Java begonnen we in Magelang, het dorp van de Borobudur, waar het de eerste ochtend werkelijk pijpenstelen regende .Onze eerste ervaring met deze tempel van wereldfaam was dus teleurstellend, maar gelukkig klaarde het later op en konden we het monument later ook bij zonneschijn bewonderen. Helaas mag het (op dit moment) niet meer beklommen worden, dus we moesten ons tevreden stellen met het lopen van rondjes er omheen. Maar niettemin: indrukwekkend, ondanks dat wij steeds op de foto moesten met lokale toeristen en voortdurend geïnterviewd werden door studenten Engels, die iedere westers uitziende toerist belaagden om aan hun schoolopdracht te kunnen voldoen. Vermoeiend en, op enig moment, ook vervelend, ondanks dat wij alle begrip hebben voor de leergierigheid en het nut van dergelijke opdrachten. Ook enkele andere tempels in Magelang, die (driewerf hoera!) om onbegrijpelijke redenen niet konden rekenen op de belangstelling van de lokale toeristen, waren ook een bezoek waard en we konden op ons dooie gemak rondkijken.

In Yogyakarta, dat een totaal andere sfeer had dan het ‘ordelijke’ KL, hadden we wat moeite om ‘the place to be’ te vinden. Vermoedelijk ook omdat het laagseizoen is in Indonesië - en wij daarnaast vermoeden dan ook hier het herstel van het (westerse) toerisme na de Coronaperiode wat traag op gang komt - waardoor er relatief weinig toeristen in de stad waren. De stad kent een paar attracties waarvan de belangrijkste dicht bij elkaar liggen (zoals Kraton, Waterpaleis, fort Vredeburg). Maar de meeste accommodatie en restaurantjes liggen in twee andere delen van de stad, te ver uit elkaar om te lopen (en buiten dat: stoepen ontbreken vaak en langs de straat lopen terwijl is razend drukke verkeer langs je heen suist is niet alleen onverstandig maar in de warmte ook nog onaangenaam). Bovendien bleken vrijwel alle grote attracties op maandag dicht te zijn, dus het was nog een hele puzzel om onze tijd zo in te delen dat wij toch de meeste dingen konden bezoeken. Naast de bezienswaardigheden in het stadscentrum, bezochten wij ook de mooie Prambanantempel (helaas ook weer druk bezocht door fotograferende en interviewende studenten Engels), waar we onder leiding van een gids een leuke fietstocht door de rijstvelden daar omheen maakten en ’s avonds een voorstelling van het Ramayanaballet (traditioneel Javaanse dansvoorstelling) bezochten. Verrassend was het bezoek aan het Affandimuseum, woonhuis en museum van de bekendste schilder van Indonesië. Inmiddels hadden we besloten geen bezoek te gaan brengen aan de Bromovulkaan, een volle dag reizen met de bus (en/of trein) vanuit Yogya en misschien ook wel omdat wij inmiddels wat blasé zijn geworden door al onze reizen en daardoor geen zin meer hebben om midden in de nacht op te staan om vulkanen te gaan beklimmen voor een (vermoedelijk zeer bewolkte) zonsopgang. Daarom reisden we direct door naar Denpasar (Bali), om van daaruit de boot te nemen naar Nusa Lembongan, een eilandje aan de zuidkust van Bali. En daar zitten we nu in een mooie hut met ruim terras, met uitzicht op het zwembad en, daarachter, de zee. Met op de achtergrond het geluid van de golven die op de rotskust slaan en, dichterbij, het ‘gekwaak’ van een gekko die ons komt bevrijden van mugjes en andere vliegbeestjes (die er gelukkig weinig zijn in dit seizoen), maken we plannen voor onze laatste twee weken hier. We gaan op weg naar het afscheid van onze heerlijke sabbaticalreis!

Do as the locals do: op vakantie!

Onze Hindoestaanse hotelburen genieten, net als wij van de - relatieve - avondkoelte op het balkon, ondertussen luisterend naar een zacht Indiaas muziekje dat bij tijd en wijle als jaren ’50 Hollywoodfilmmuziek klinkt. Op de achtergrond roept de muezzin, aanzienlijk toonvaster dan degene die wij eergisteren in Malakka hoorden, op tot het gebed en zo nu en dan komt een vliegtuig over, onderweg naar Kuala Lumpur. Onder ons klotsen de zoute golven tegen de betonnen palen van ons hotel op stelten, dat een traditioneel Maleisisch vissersdorpje moet voorstellen. Van onze gids in de Cameron Highlands hoorden we, op onze vraag wie nu eigenlijk de ‘echte’ Maleisiërs zijn, dat die vroeger aan de kust in vissersdorpjes woonden. Maar ook dat ze ooit afkomstig waren uit anderen delen van Azië, op de vlucht voor oorlog, honger en andere ellende. We zaten er dus niet zover naast met onze conclusie dat Maleisië een smeltkroes is van allerlei culturen. We zitten inmiddels in Port Dickson, een vrijetijdsenclave van mensen die Kuala Lumpur even willen ontvluchten, en zijn een paar dagen in een resort ‘op vakantie’ om wat uit te rusten van het wekenlange reizen en alle indrukken. Ons balkon kijkt uit over een strand en vanmiddag hebben we uitgebreid de ‘adult only’ pool uitgetest, heerlijk rustig in periode die een drieweekse schoolvakantie blijkt te zijn. Dat sommige mensen daar hard aan toe zijn, merkten we gisteren in Malakka toen wij bij McDonald en Sundayijsje zaten te eten. De moeder van een Franssprekend gezin raakte zo over haar toeren van haar klierende zoontjes, dat ze schreeuwend van woede haar handtas door de zaak heen smeet en stampvoetend naar buiten beende, zoonlief nummer drie luid blèrend achterlatend bij zijn Happy Meal. Gelukkig bleef vader de rust zelve en werkte, samen met zoontjes één en twee op z’n gemak zijn Franse (!) frietjes en hamburger naar binnen alvorens op zoek te gaan naar moeder.

Inmiddels staat Roland te hengelen en heeft hij zojuist een klein visje gevangen uit de school die zich had verzameld in het lamplicht dat de steigers van het hotel verlicht. Het arme beestje spartelt over de vlonderplanken van ons balkon, voordat Ro hem weer te pakken krijgt en terug in zee gooit. Er druppelen zachtjes enkele regendruppels op onze blote armen en benen, maar veel stelt het niet voor dus we blijven gewoon buiten want het is nog steeds tegen de 30 graden. Op een balkon aan de andere kant krijgt een Chinese dame de slappe lach en schatert het luidkeels uit. Ze stikt er zowat in en slaat zich op de dijen van het lachen, terwijl haar kamergenoten haar tot stilte manen. Maar dat valt niet mee, midden in een lachstuip. Ons resort blijkt een aantal leuke verrassingen te hebben. Zo hebben we kennelijk een arrangement waarbij de happy hour-borrel inclusief is (voor wie geen alcohol drinkt is er sap, fris of een kopje thee), die omlijst wordt met ‘complementary’ zoete en hartige hapjes. We moeten daarvoor dan wel naar de ‘lounge’, waar the happy few die net zo’n prijzige kamer hebben als wij zich verzamelen en waar de airco op vriezen lijkt te staan. Morgen maar een truitje mee! Ook de roomservice is erg uitgebreid en kost niets extra’s ten opzichte van het restaurant hier, dus we hebben heerlijk op ons eigen balkonnetje gedineerd. Het eten wordt op de fiets rondgebracht door een ober, die de warmhoudschalen niet – zoals je zou verwachten – in de ‘thermodoos’ op de bagagedrager vervoert, maar op een dienblad dat hij met één arm in de lucht houdt. Het lijkt wel een circusact! Verder heeft onze badkamer een openlucht douche, zodat je tijdens het poedelen ‘ins Blauwe hinein’ of naar de sterrenhemel kunt staren, afhankelijk van het tijdstip. (Schoon)moeder zaliger zou er niet over uit hebben gekund, een badkamer zonder plafond, maar voor ons is dit inmiddels de derde keer in korte tijd dat we in de frisse lucht onder de regendouche staan. Inmiddels zijn we er vanuit Malakka al aan gewend dat het zwembad vol ligt met volwassenen die, getooid met zwembrilletjes, vrijwel volledig gekleed gaan in veelal zwarte outfits met of zonder hoofddoek, omwille van zowel het geloof als de zon, terwijl de kinderen in kleuriger pakjes rondspartelen in zwanen-, zebra- en andere zwembanden. Heerlijk, al die waterpret!

Na Ipoh was Malakka aan de beurt, een gezellige stad met een rijke historie van vooral buitenlandse overheersing. Wij arriveerden op zaterdag, dus na aankomst (van 10.15 tot ca. 16.00 met de bus vanuit Ipoh) naar de weekendavondmarkt op Jonker street getogen, want net als in Georgetown en Ipoh draait het leven in Malakka vooral om eten als je het aan een Maleisiër vraagt. Het was beredruk! Nadat we ons door een verzameling van ‘trishaws’, fietskarretjes op drie wielen vol blingbling, Miss Kitty en andere kleurig spul en waaruit oorverdovend harde popmuziek dreunt, heen hadden geworsteld waagden we ons aan allerlei onbekende snackjes en hapjes. Het ene lekker, een andere minder. De volgende dagen bezochten we allerlei culturele attracties, waaronder het Stadthuys (naar Nederlands voorbeeld, nu een museum), de Villa Sentosa (een authentiek Maleisisch huis van een dorpsoudste in de Kampung Morten), het paleis van de Sultan (een replica dan) en het Nyonya en Baba museum. Dat laatste vereist wat toelichting. Nyonyas en Baba’s zijn, respectievelijk, de dochters en zonen die voortkwamen uit gemengde huwelijke van Maleisiërs met geïmmigreerde Chinezen. De combinatie van culturen leidde tot een nieuwe cultuur, die zich ook uitstrekt tot de Maleisische keuken zodat je nu nog steeds ‘Nyonyafood’ kunt eten op de avondmarkt. Soms lekker, soms minder. Verder maakten we, net als heel veel lokale toeristen, een boottochtje over de rivier die eigenlijk meer op een gracht lijkt met alle eettentjes erlangs. De rondvaartboten leken net grote, lichtblauwe sardineblikken met een dakje erboven, die zich veelal avonds met grote vaart en met onverstaanbare Engelse uitleg door de vrolijk verlichte stad spoedden. ‘Do as the locals do’ dus, waarbij je dan vooral veel foto’s van jezelf of je gezelschap in allerlei poses moet maken en liefst ook de volledige trip van zo’n drie kwartier als filmpje moet opnemen met je telefoon. Kortom, we amuseerden ons weer kostelijk!

Zoveel indrukken, maar wat is nu het echte Maleisië?

We zitten in de smalle kamerplantentuin van ons hotel en genieten onder het genot van een blikje cider van de zon. Drie etages boven ons zitten twee Chinezen op het balkon en luisteren naar een muziekje. Het Duitse stel dat met de bus naar de Cameron Highlands kwam ligt, net als gisteren, in hun halfdonkere kamer op bed te lezen met de deur open. Zij lijken het matig naar hun zin te hebben hier, zonder eigen vervoer, en blijven maar liefst drie dagen. Zo nu en kan komt de vrouw uit het hol, beperkt zich dan – zo nodig - tot een heel kort babbeltje en trekt zich daarna schielijk weer terug. En dat terwijl het vandaag een stralend zonnige dag is in deze heerlijk koele bergen! Desondanks lijkt ook hier het weer wat van slag. De uitbaatster vertelde ons dat het de dag voor onze aankomst zo hard geregend heeft dat er overal kleine aardverschuivingen waren, terwijl dit toch de droogste en warmste tijd van het jaar is in deze regio. Erg ongewoon dus, maar gelukkig hebben wij tot op heden weinig last van de regen gehad op een gigantische onweersbui in Ipoh na, net op het moment dat we met ons wasgoed op weg waren naar de wasserette. We moesten bijna 3 kwartier schuilen voordat we verder konden, maar werden wel vermaakt door 2 straathonden die met een uit het overstroomde riool gevluchte rat speelden door deze aan zijn staart op te pakken en ermee over de straat te rennen.

Maar nog even terug naar Bukit Lawang. Onze jungletrekking was door de vochtige hitte pittig, maar succesvol. We kwamen naar Sumatra voor de orang oetans en die kregen we ook te zien. Prachtig om die iconische dieren in hun natuurlijke omgeving en gedrag te mogen aanschouwen! In het gezelschap van een Canadees echtpaar van ongeveer onze leeftijd en drie gidsen, trokken we twee dagen door de jungle en zagen we behalve de mooie natuur en ongelooflijk rijke flora verschillende apensoorten en wat andere dieren. We prezen onszelf wel gelukkig dat we voor de ‘deluxe’ trekking hadden gekozen, want in de enorm klamme omgeving was de kampeerplek die we passeerden een verre van idyllische slaapplaats ondanks de mooie locatie aan een riviertje. We waren dus heel blij dat wij er slechts lunchten en vervolgens verder trokken naar ook zeer eenvoudige, maar desondanks veel comfortabeler ‘jungalow’ een stuk verderop! Aan het einde van de tweede dagwandeling hesen we onszelf in een grote rubberen band, om met het nodige gespetter en gejoel de rivier af te raften naar Bukit Lawang. Drijfnat kwamen we in het dorp aan, maar omdat dat daar aan de orde van de dag is keek niemand ervan op dat wij soppend en druipend terugliepen naar ons hotel voor een douche en droog pak.

In Medan, waar we bij aankomst op de luchthaven een heel bureaucratisch circuit hadden moeten doorwerken om Indonesië binnen te mogen, checkten we verrassend snel in voor onze vlucht terug naar Georgetown waar we rond middernacht in ons hotel arriveerden. Voor de volgende dag stonden nog wat culturele ‘restjes’ op het programma, waar we eerder geen tijd voor hadden gehad en die we dit keer in de blakerende zon bezochten. Opnieuw verbaasden we ons over allerlei zaken die we al eerder hadden gezien en die voor ons Nederlanders ongewoon zijn. Zo draag je op de scooter je jas achterstevoren (rugpand op je buik), vermoedelijk tegen de wind? Vruchtensap drink je uit een plastic zakje dat je handig mee kan dragen en waar aan de bovenkant een rietje uit steekt. De katten hebben hier korte staarten, vaak met een knik naar rechts of links en als je vaak naar de McDrive gaat dan krijg je een McDo VIP-sticker op de voorruit van je auto. Oh ja, en de muziekles op school (tegenover onze hotelkamer ) begint om 7.10 uur met saxofoon en doedelzak?! Maar ook de smartphone verslaving van de Aziaten, die nog erger lijkt dan bij ons. Je kunt geen restaurant bezoeken of hele gezinnen zitten zwijgend met elkaar aan tafel, ieder geboeid door wat er op de eigen smartphone passeert. Als het eten dan arriveert, buigt men zich diep over de borden of kommen (soms bijna met de kin in het eten) om het eten naar binnen te werken. In Maleisië is het daarbij kennelijk de gewoonte om je noodles met je stokjes op je lepel te leggen (je-weet-wel: zo’n porseleinen Chinese lepel die altijd te groot is voor je mond) en daarna naar binnen te slurpen. Eten is hier erg belangrijk en kan in smaken uit alle windstreken. De eerlijkheid gebied ons te zeggen dat onze Westerse keuken er daarbij qua smaak en variatie zeer bekaaid vanaf komt met z’n vette happen (hamburger, pizza, patat, etc.). We laten ons het Aziatische eten dus goed smaken, ondanks dat we het soms moeilijk vinden om te beslissen waar te eten. En zo eten we soms op één dag ’s ochtends een bammetje met aardbeienjam en roerei, ’s middags bij de Koreaan, een ‘Danisch’ gebakje bij de thee en ’s avonds Japans. Maar ondanks alle indrukken, alledaags zowel als cultureel, zijn we nog steeds een beetje op zoek naar het ‘echte Maleisië’. We zien veel Chinese invloeden, zaken uit India, Westerse trekjes, maar wat is nu geen ‘import’? Anderzijds is dat misschien net zo’n lastige kwestie als het opsommen van wat typisch Nederlands is als je van de cliche’s als tulpen, molens en klompen weg wilt blijven, dus we maken er maar geen halszaak van en genieten van wat we tegenkomen.

Ook is het opnieuw weer even wennen: mondkapjes. Bij 32 graden niet altijd een pretje. Gelukkig is men er niet erg streng op. Na Georgetown reisden we met de bus naar Ipoh, een aardige stad met wat historische bezienswaardigheden uit de periode van de succesvolle tinmijnbouw, die daarnaast bekend staat om – jawel! – het goede eten en de White Coffee: een ‘drie-in-een’-koffie van in margarine gebrande koffiebonen, geserveerd met melk en suiker. Beetje zwaar, maar wel lekker. Met een huurauto vertrokken we vanuit Ipoh voor een paar dagen naar de Cameron Highlands, waar we de afgelopen dagen genoten van de fotogenieke theeplantages, een bos vol mossen op een bergtop en scones met aardbeienjam en clotted cream, een overblijfsel uit de tijd van de Engelse overheersing. Morgen gaan we hier nog een halve dag wandelen met een gids en reizen daarna via Ipoh (om de auto weer in te leveren) met de bus naar Malakka voor een nieuw cultureel avontuur met zwembad Dat kon er wel af nu we inmiddels € 1200 terug hebben gekregen van Qatar Airways voor ons geannuleerde vlucht van 1 januari!

Utrecht: centrum, Groningen, Sittard: Limburg Provinsi, Brabant Provinsi, Scheveningen, Spijkenisse…

Trots somt Mr. Hans het rijtje voor ons op, dat hij zich nog herinnert van de lagere school. ‘Goedemorgen meneeeeer, goedemiddag meneeeeer, hoe maakt u het?’ Inmiddels is het lespakket gelukkig veranderd. De schoolgaande jeugd leert tegenwoordig Engels, Mandarijn en Japans, handig voor de toeristenindustrie. We zitten in het ‘kantoor’ van Mr. Hans, de tussenpersoon die ons door het hotel is aanbevolen voor het regelen van onze reis van het Tobameer naar de orang oetans in het noorden van Sumatra. Het kantoor is gevestigd in de winkel van zijn zuster (‘we are family business’) die koffie en eten verkoopt, en bestaat uit een oud bureau waarvan de ladenkast en poten zijn bekleed met goudpapier. Op het blad prijkt een bureaukalender en in de lade heeft hij een kwitantieboekje waarin hij nu de gegevens van onze transfer schrijft. Mr. Hans regelt de deeltaxi’s naar de verschillende toeristenbestemmingen: comfortabeler dan de bus en goedkoper dan een privéauto, dus precies in ons straatje. We zijn tenslotte ‘flashpackers’ in plaats van backpackers: backpackers met een wat ruimer budget, maar geen luxe reizigers. De laatste drie jaar zijn erg moeilijk geweest voor de regio waarin de toeristenindustrie groot is, verteld Mr. Hans. Van de een op de andere dag vielen alle inkomsten weg, maar kennelijk is de Indonesische overheid wel bijgesprongen door het verstrekken van voedsel en geld aan de armsten. Nu komt het toerisme gelukkig, zij het langzaam, weer op gang.

Vanuit Koh Lipe voeren we naar Langkawi, waar we zonder problemen Maleisië binnenkwamen. Tijdens het vele wachten op deze reisdag gingen we hard aan de slag om accommodaties en vervoer voor de komende 2 weken te plannen en te regelen. Het leek bijna een werkdag , soms is reizen hard werken! Aangekomen op Langkawi, maakten we vanuit ons prima hotel met zwembad een aardige scootertocht over het eiland en gingen we kanoën in de mangroven. Het hele idyllische beeld dat wij vooraf van Langkawi hadden werd echter niet bewaarheid, maar mogelijk kwam dat omdat wij niet voor een vreselijk duur vijf-sterrenresort hadden gekozen. Omdat de veerboot naar Georgetown al een tijd uit de vaart bleek, boekten we daarna een vlucht naar Georgetown om te voorkomen dat we via een omweg van twee veerboten of veerboot/bus een hele dag onderweg zouden zijn. In Georgetown kwamen we in een compleet andere wereld in vergelijking met het eilandhoppen van de laatste weken! Ontbijten met kwark met muesli in een hippe jampot met een latte na, wandelen langs architectonische en culturele hoogstandjes, museumbezoek en, zoals ook de locals doen, in de rij staan bij Chinees restaurant Teksen voor een culinair hoogstaand avondmaal. We kozen voor ‘porkbelly’, een gerecht dat we thuis NOOIT zouden nemen, maar wat hier inderdaad heerlijk smaakte. En ‘chairman Mao’s favorite dish’ ook nog, zoals een jong Amerikaans stel – echte ‘foodies’ zoals ze zichzelf betitelden – dat door ons na een poos wachten was uitgenodigd om de vierpersoons tafel met ons te delen, wist te vertellen. Zij hadden vooral veel gegeten in de paar dagen die ze in Georgetown hadden doorgebracht, maar zouden voor hun vertrek de volgende middag toch ook nog snel een cultureel uitstapje gaan maken. In Georgetown leerden we veel over de immigratiegeschiedenis van de Chinezen en de invloed die dit op de stad heeft gehad. Erg interessant. Ook bezochten we een grote tempel aan de rand van de stad, Kek Si Lok, en een natuurreservaatje, The Habitat, op Penang Hill, beide met de lokale bus. Supergoedkoop en verder net zoals thuis. Het was wel weer even wennen aan de mondkapjes, zeker bij 32 graden!

Vanuit Georgetown vlogen we, volgens planning, in een klein uurtje naar Medan op Sumatra, waarna we direct een deeltaxi vonden naar het Tobameer. Helaas arriveerden we daar net nadat de laatste veerboot naar het plaatsje Tuktuk (geen grap) op het eiland Samosir, the place to be aan het Tobameer, was vertrokken. Daarom aangebeld bij het dichtstbijzijnde hotel (ze waren kennelijk dicht, maar wat moet je anders? In het donker, te voet, met je inmiddels door het opraken van diverse toiletartikelen gelukkig al iets minder zware rugzak op je rug en geen idee welke alternatieven er zijn want internet voor Indonesië hadden we nog niet geregeld) voor een kamer. Voor een zacht prijsje konden we kiezen uit verschillende opties, allemaal even deprimerend, groezelig en zonder ontbijt, maar gezien de omstandigheden hadden we niet veel keus. Dus gewoon flink zijn, niet teveel over nadenken, morgen weer een dag. Bij een nabijgelegen supermarktje nog snel een pakje crackers, een pot Nutella en wat frisdrank gescoord voor het avondmaal, en daarmee waren onze backpackerskills weer uit de mottenballen. Helaas bleken we die ook de volgende dag, na een stralend zonnige overtocht over het prachtige Tobameer naar Tuktuk, nog nodig te hebben, want het in de Lonely Planet en op allerlei websites zo positief gereviewde guesthouse dat we hadden geboekt, bleek (door de Coronapandemie?) behoorlijk in verval geraakt. We besloten het een nachtje aan te kijken, gingen ondertussen – zoals het goede backpackers betaamt – zwemmen bij het naastgelegen dure hotel, en besloten de volgende dag om te verhuizen naar een betere accommodatie. Een behoorlijke opluchting na twee nachten treurnis! Alweer met een scooter verkenden we de omgeving, gekenmerkt door Batakdorpen met houten huizen met mooie puntdaken, (veel!) christelijke kerken, rijstveldjes en familiegraven op eigen grond, ondertussen genietend van de mooie uitzichten over het enorme Tobameer.

En nu zitten we op de veranda van ons houten huisje in het jungledorp Bukit Lawang uit te kijken over de rivier en het oerwoud aan de overkant daarvan. Na een lange reisdag gisteren, met het nodige oponthoud en, ongeveer een halfuur voordat we onze bestemming zouden bereiken, nog een lekke band in het donker, zijn we gearriveerd in onze - dit keer prima - budget accommodatie. Alles is heel en werkt, het is superschoon, het personeel behulpzaam en vanochtend zijn we gewekt door een groep apen die het dak van ons met golfplaat afgedekte huisje denderde . Zo hoort reizen te zijn! Morgen hebben we een tweedaagse jungletrekking (deluxe hoor, we zijn tenslotte flashpackers, dus geen tent maar een junglehutje om in te slapen) voor de boeg. Jullie horen ervan!

Op welk eiland je ook bent….

Je moet altijd ergens anders naartoe om mooi te kunnen snorkelen. Dat hebben we de afgelopen anderhalve week geleerd tijdens onze eilandhoptour in de Zuid Thaise Andamanzee. Een prachtig verdienmodel, dat talloze mensen aan het werk houdt in dit – naar ons idee – door de Coronapandemie getroffen toeristenmekka!

Op Railay, waar we niet snorkelden maar wel met de kano uit vissen gingen, checkten we in voor de ferry naar Koh Lanta. Dat betekende je melden bij een tafel aan het begin van de botensteiger, waarna we met een bootje naar de ferry werden gebracht. Onze bagage reisde aan dek, wij in wat beduimelde maar toch airconditioned ruimte met comfortabele stoelen, een klein barretje en een keurige wc. Na een comfortabele trip stond de vooraf geregelde taxi al klaar, en suisden we in de achterbak van een pick-up truck naar ons hotel in ‘Lanta Old Town’, een dorpje waar nog de houten huizen van de vroegere Chinese handelaren te bewonderen zijn die nu tot restaurants en hotels zijn omgebouwd. Erg gezellig. Ons hotel, op palen aan het water, had een terras met prachtig uitzicht en de 7Eleven was vlakbij, dus snel wat boodschapjes gedaan en op ons eigen terrasje een kant & klaar magnetron maaltijd verorberd. Met een yoghurtje van het merk Dutchie (!) na. Ook weleens lekker, even ‘thuis’ eten. De volgende dag toerden we op een huurscooter het eiland rond en bezochten we een nationaal parkje. Koh Lanta is, behalve aan de kust, nog niet erg toeristisch, dus na Railay was het heerlijk om wat van het ‘echte’ eilandleven te kunnen zien. ’s Avonds aten we in de Old Town, waar het eten helaas niet helemaal vers was, zoals ’s nachts bleek toen Barbara de nodige sprintjes naar de badkamer moest trekken. We zullen jullie verder niet vermoeien met de details, maar het resultaat was dat we de volgende dag aan huis gekluisterd waren. Jammer, maar ook dat hoort bij het reizen.

Van Koh Lanta stoven we daarna, in een half uur tijd, naar Koh Ngai, een piepklein eilandje waar alleen een paar resorts aan een mooi strand zijn. Hoewel ook hier snorkeltourtjes werden aangeboden, konden we hier wel vanaf ons eigen hotelstrandje de onderwaterwereld bekijken. Een heerlijke relaxte plek met mooi uitzicht op de andere karsteilanden. Vissen was wat lastiger, want tja: het lag wel in een Nationaal Park. Maar niet getreurd, de vriendelijke dame bij de receptie bekende al snel dat ook het eigen personeel regelmatig een hengeltje uitwierp. Gewoon wachten tot na vijven, want dan zijn de parkwachters naar huis, knipoog, knipoog. Tot groot genoegen van Roland uiteraard.

Onze laatste stop in Thailand was Koh Lipe. Dit was een min of meer verplichte stop, omdat we met de boot naar Langkawi (Maleisië) wilden reizen en Koh Lipe het enige eiland is waar je via de douane kunt uitreizen. Na een ‘bumpy ride’ van 2,5 uur met de speedboot (die dienst doet als veerboot), landden we op Koh Lipe. Waren we op Railay al geschokt door het toeristisch gehalte en het aantal mensen, vergeleken met Koh Lipe is Railay een paradijs! Waar in Railay de bebouwing nog enigszins beperkt en niet hoger dan de bomen was, is Koh Lipe volgebouwd met accommodaties, laagbouw weliswaar, en restaurantjes, schots en scheef door elkaar, met schijnbare vuilnisbeltjes er tussenin. En hoewel er ook hier weer een gezellige ‘walking street’ met winkeltjes en restaurantjes tussen de stranden aan weerszijden van het eiland is, moesten we steeds opzij voor scooters en ‘tuktuks’ en waren de stranden erg druk met aan- en afvarende bootjes. Vanaf Koh Lipe maakten we dan eindelijk een (prachtige!) snorkeltocht naar een paar verschillende eilandjes in de buurt. Op de laatste dag gingen we door de douane. Ook hier bestond het inchecken voor de ferry aan het je melden aan een tafel, op het strand dit keer (om de reizigers tegen de brandende zon te beschermen waren er gelukkig wel een paar partytenten opgezet), waarna je het houten douanehokje in moest om je vingerafdrukken te laten nemen en je paspoort te laten afstempelen. Daarna wederom met een bootje naar de ferry en op naar Maleisië!

Terugkijkend op zo’n 3,5 weken Zuid Thailand nog even wat indrukken: in de jungle poepen padden het formaat van een hondendrol (niet gelogen!), Thai hebben kennelijk minder snot dan wij als ze verkouden zijn dus fatsoenlijke papieren zakdoekjes zijn niet te krijgen (alleen pakjes met per stuk opgevouwen tissues. Die blijken niet snuitproof ?), de boot van 11.10 komt om 12 uur, er werken veel transgenders in de toeristensector, op iedere straathoek kun je worden gemasseerd of getatoeëerd, bikinibroekjes horen tegenwoordig je onderrug te bedekken in plaats van je billen en op sommige eilanden zijn de honden nog dikker dan de badgasten. Benieuwd wat Maleisië ons gaat brengen!

En, oh ja, en wij hebben onze koudwatervrees overwonnen en ons aangepast aan de lokale gewoonte om ons na ‘de grote boodschap’ op te frissen met water in plaats van een en ander met wc-papier af te schrapen. Hiervoor is in iedere wc een waterslangetje met spuitmond aanwezig. Bevalt prima!

Geschokt

Op de rubberplantages langs de weg hangt aan iedere boom een bakje waar, tergend langzaam (ongeveer hetzelfde tempo als waarin wij bruin worden ?), het rubbersap in stroomt. De plantages worden afgewisseld met pittoreske dorpjes en palmplantages, maar vanaf mijn plek midden in het propvolle minibusje kan ik niet zien wat voor palmen het zijn. De twee Thai die voor me zitten, zitten te slapen. Een leunt daarbij knus tegen een daardoor wat ongemakkelijk kijkende Spaanse jongen aan. Ook het Israëlische meisje is in slaap gevallen. Haar vriend, ietwat chagrijnig van haar zorgen over hun bagage (moet het koffertje voorin of achterin, of toch maar bij de voeten? Oh nee, we zetten het op de achterbank. Ach, nu komt er nog een passagier bij, waar nu weer heen met de bagage?), kijkt op zijn telefoon naar de Israëlische versie van Temptation Island. Althans, daar lijkt het op. Ook de andere passagiers swipen op hun mobiel of kijken naar buiten. De boomlange Thai die zich op de achterbank heeft opgevouwen is inmiddels uitgepraat met de Duitse jongen die zich nog tussen hem en de bagage in gepropt heeft en wiens vriendin op het middenstoeltje voorin is beland. De chauffeur stuurt in vlot tempo naar het zuiden, over de goede maar bochtige weg.


We hebben ons strandparadijs, een enclave van Duitsers, Scandinaviërs en Amerikanen (en twee Nederlanders ?) op leeftijd verlaten en zijn onderweg naar Railay, een schiereilandje nabij Krabi dat alleen per boot bereikbaar is. Het karstlandschap moet (ook) daar prachtig zijn en we zijn van plan een boottocht te gaan maken naar verschillende eilandjes. Bij een klein reisbureautje langs de straat in Khao Lak hebben we de tickets voor de minibusrit en het aansluitende boottochtje geboekt. Die hebben we daarstraks moeten afgeven aan de chauffeur, dus we gaan zien hoe dat straks loopt bij het bootje. Maar vooralsnog vertrouwen we op de goede afloop en hopen we rond lunchtijd op onze nieuwe stek voor een paar dagen te arriveren.


-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Na enig onderhandelen kwam het inderdaad goed en konden we aan boord van de longtailboot richting Railay. Khop khun ka (dank je wel, met langgerekte klemtoon op de aaaaa)! Daar wachtte ons een schok. Toen we na een snelle lunch de omgeving gingen verkennen, troffen we een bomvol schiereiland aan. We waren bepaald niet de enigen die hier van het natuurschoon kwamen genieten! Weifelend keken we elkaar aan: willen we hier echt drie dagen blijven? Gelukkig bleek al snel dat er veel dagjesmensen waren, die met een boottochtje (vergelijkbaar met wat wij voor een van de komende dagen in de planning hadden) de mooiste plekjes van de omgeving aandeden. Kortom: een uurtje later was het merendeel weer verdwenen en was het niet meer overvol, maar gezellig druk in de enige ‘shopping street’ van het eiland. Pffff!

Ook geschokt zijn we door het gebrek aan respect – om niet te zeggen: domheid? - van sommige mensen. Zo is hier aan het uiteinde van Railay beach, volgens de Lonely Planet kandidaat voor het mooiste strand van Thailand, een heiligdom van de vissers, moslims en hindoes. In een grot onder de overhangende rotsen offeren zij houten fallussen en andere geschenken, in de hoop de legendarische verdronken Indiase prinses gunstig te stemmen zodat zij voor een goede vangst zorgt. Sprakeloos was ik toen ik een van de toeristen een geofferde houten kralenketting van een van de fallussen af zag halen, bij zichzelf omhing om vervolgens een selfie te maken. Gelukkig hing ze hem vervolgens wel weer netjes terug, maar in mijn persoonlijke ‘Hoe hoort het eigenlijk?’ (wie kent hem nog, van Amy ten Have-Groskamp) is dat niet gepast met iemands offergaven. Of de reactie die Roland kreeg, toen hij een snorkelaar er vriendelijk op attendeerde dat die het levende koraal stond te vertrappen en misschien beter ergens anders kon gaan staan: ‘Oh, yeah right!’, om vervolgens gezellig door te kletsen met degene ernaast. Shocking, wat ons betreft!

Desondanks hebben we ons hier verder prima geamuseerd en ook nog aan topsport gedaan: we hebben 1260 treden omhoog en weer naar beneden geklommen om de Tijgergrot tempel te bezoeken en zijn ook nog als aapjes (letterlijk! Langs touwen en lianen) naar boven geklauterd om het uitzichtpunt van Railay te bezoeken. Dan heb je daarna je middagje aan de ‘infinitipool’ op het dakterras van je hotel wel verdiend, toch?